onderzoek 

Vervolgonderzoek op promotieonderzoek

Het onderzoek beschreven in mijn proefschrift (zie hieronder) biedt nieuwe vragen voor vervolgonderzoek. In deze studie is gekeken naar de effecten van de toegepaste interventie op individueel niveau. Wat we nog niet weten is wat de effecten op groepsniveau zijn. Hierbij denken we aan het pedagogisch klimaat in de klas wat weer van invloed kan zijn om pestgedrag in de groep te voorkomen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat de dimensie ‘relatie met leeftijdgenoten’ versterkt werd door onze PPI.
Verder weten we dat het werken met kernkwaliteiten een positief effect heeft op het schoolse zelfbeeld wat vervolgens een correlatie heeft met leerprestaties. Wat we nog niet precies weten is of het bevorderen van welbevinden en het verhogen van het zelfbeeld door het gebruiken van de kernkwaliteiten door de leerlingen daadwerkelijk een positief effect heeft op hun schoolprestaties. Deze inzichten zouden van invloed kunnen zijn op de inrichting van ons onderwijs; niet dominant aandacht hebben voor de vakgebieden die gekoppeld zijn aan de citoscores, maar ook aandacht hebben voor de persoonsvorming van de leerlingen. Onderwerpen die hiermee samenhangen en nader onderzocht zouden kunnen worden zijn de thuissituatie, de eigen geschiedenis en de persoonlijkheid van de leerling.
Een andere aanvulling op de uitgevoerde studies is de rol van de leraar bij de uitvoering van de interventie. We weten dat het werken met kernkwaliteiten van invloed is op het realiseren van pedagogische idealen van de leraar. Maar we weten nog niet of dit voor alle leraren geldt of wat de invloed van de intrinsieke motivatie van de leraar is bij de uitvoering van de PPI. Als we hier meer inzicht in hebben, kan dit wellicht een plek krijgen in de opleiding van de leraar, het beroepsprofiel en het pedagogisch repertoire. In dit verband is het ook interessant om na te gaan wat het werken met kernkwaliteiten doet met de leraren zelf. Verhoogt het hun welbevinden? Geeft het meer arbeidsvreugde?
Tenslotte weten we dat bij de meeste leerlingen het werken met kernkwaliteiten positieve emoties genereert. Bij enkele leerlingen zien we dat het werken met kernkwaliteiten niet aansluit en er zelfs weerstand ontstaat. De vraag is welke mechanismen er spelen waardoor die leerlingen niet enthousiast worden zoals het merendeel van de leerlingen die wel enthousiast is. Vervolgens kan dan onderzocht worden welke aanpak bij deze leerlingen wel aansluit. Deze vraag kan ook voor (jong) volwassenen gesteld worden.

Korte samenvatting proefschrift

Het werken met kernkwaliteiten in het basisonderwijs De algemene onderzoeksvraag is: in hoeverre kan een doelgerichte interventie bij leerlingen in de leeftijd van 7-12 jaar het welbevinden verhogen en het zelfbeeld versterken? We concluderen op basis van de onderzoeksresultaten dat het mogelijk is om jonge leerlingen zich van hun meest gebruikte kernkwaliteit bewust te laten worden, waarbij meerdere effecten werden waargenomen. Ten tweede concluderen we dat er direct na de interventieperiode evenals na drie maanden, een positief effect is op het welbevinden van de leerlingen.

Ten derde konden we vaststellen dat er op drie dimensies (relatie met leerlingen, algemene schoolprestaties en rekenen/wiskunde) van het zelfbeeld een weliswaar klein maar positief effect is. Ten slotte vonden we verklaringen voor de werkzaamheid van de ontwikkelde interventie: de interventie wordt als boeiend, relevant en zinvol ervaren, genereert positieve emoties, de pedagogische idealen van de leraren worden gerealiseerd, het levert waardering op en het zelfbeeld verbetert. Daarnaast zijn een aantal belemmeringen aan het licht gekomen die de werkzaamheid van de interventie doet verminderen, waarvan de belangrijkste is het concreet verplicht noteren in het logboek van hoe de leerling zijn kernkwaliteit gebruikt heeft wat weerstanden oproept bij zowel de leerlingen als de leraren. Met de toegepaste interventie in dit proefschrift krijgen leraren handvatten om een belangrijke rol te spelen in het helpen van jongeren om niet alleen cognitieve, maar ook sociale en emotionele vaardigheden bij te brengen om daarmee het welbevinden te vergroten en het zelfbeeld te versterken.